INHOUDSOPGAVE van de ACHTERBERGKRONIEK
(nummers 1 tot en met 25)
gevolgd door een index van de besproken gedichten
Samengesteld door Fabian R.W. Stolk
INHOUDSOPGAVE
De inhoudsopgave is alfabetisch gerangschikt op de achternaam van de auteurs en vervolgens op de volledige titel van de bijdragen; daarachter volgen het nummer van de betreffende kroniek en, na een dubbele punt, de paginanummers. De vindplaatsen van de mededelingen van het Bestuur van het Genootschap Gerrit Achterberg en van de redactie van de kroniek, alsmede andere mededelingen die niet direct op het werk van Achterberg betrekking hebben, zijn aangegeven onder het het kopje `Mededelingen’, zonder vermelding van auteur. Achter een bijdrage die een reactie op een ander artikel is, of een reactie teweeg heeft gebracht, staat de betreffende auteursnaam vermeld.
ACHTERBERG, G.
-Embryo. 9: 55. Zie ook Blokhuis .
-`En zie ik je nog eens in Doorn?’ De brieven van S. Vestdijk aan Gerrit Achterberg. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht
door R.L.K. Fokkema, m.m.v. P. van der Lecq en J. van der Vleuten. 9: 5-28.
-Erbarmelijk geboren. 7: 10.
-Marsman. 8: 1-2.
-Misschien is ’t me mogelijk hem te schrijven? De briefwisseling tussen Achterberg en Hoornik. Bezorgd door R.L.K.
Fokkema, m.m.v. J. Lubbers. 11: 1-20.
-[Idem] (vervolg). 12: 19-33.
-[Idem] Bezorgd door R.L.K. Fokkema (vervolg). 13: 19-40.
-O blinde mol, die moeite. 7: 11.
-Vestdijk. 9: 1.
-`Wij zien elkander zéker eens’, heeft hij me nog geschreven; de briefwisseling tussen Achterberg en Marsman. Uitgegeven,
ingeleid en toegelicht door R.L.K. Fokkema, m.m.v. E.P.A. Lucas. 8: 3-45.
ACHTERBERG-VAN BAAK, J.C., Open brief aan K.L. Poll. 15: 10-14.
BACKHUYS, K.-J., Nogmaals het Danaïdenvat; een geval van intellectuele strijd tussen Vestdijk en Achterberg. 10: 11-17. Cf. Schouten
BALK-SMIT DUYZENTKUNST, F.
-Fysica en grammatica bij Achterberg. 4: 1-14. Cf. Casimir, Stolk.
BALKT, H.H. TER, In de dagen na Gerrit Achterberg. 20: 12-27.
BARENDRECHT H.,
-Boottocht. 15: 15.
-De protestantse achtergrond bij Achterberg. 3: 50-52.
BERKELMANS, F., Achterberg `doet’ Golgotha. 1: 28-40, 2: 17-26.
BERKHEMER, W.,
-Comptabiliteit en kristal. 5: 33-38.
-Het poëtisch referentiekader. 22: 16-19.
BLOKHUIS, H., [Linoleumsnede bij `Embryo’ ]. 9: 54.
BOLHUIS, A.J., De dichter van het vers, dat niet bedierf; enige gedichten van Gerrit Achterberg in het licht van de analytische psychologie van C.G. Jung. 18: 29-40.
BOYCE, P., Dream destiny. 14: 37. Cf. O’Loughlin, Dream fate
BOOYEN, A., Toeval bestaat niet. 1: 65-67.
BREUNESSE, J., Over Gerrit Achterberg, `Henri Rousseau’. 22: 20-25.
BROUWER, M., Varianten van `Microben’. 6: 31-35.
BRUIJN, P.G. DE, Achterberg compleet? Over de historisch-kritische Achterberg-editie. 25: 30-44.
BUUREN, M. VAN
-De omweg van Achterberg. 6: 53-58.
-Symbolen bij Achterberg. 15: 16-41.
CASIMIR, H.B.G., Natuurwetenschap en dichtkunst; een reactie. 5: 39-42. Cf. Balk-Smit Duyzentkunst , Stolk .
DAMMAN, B., De wedergeboorte van de stad. 10: 36-39.
DEEL, T. VAN
-Achterbergs schaatsenrijder. 3: 33-38.
-Een wrak van plastic. 5: 43-46.
DEKKER, T.
-Bij een prent van Steinlen. 2: 12-15.
-Spellbound: gedicht en film 20: 1-11
DOESELAAR, F. VAN, EN L. PARIS, `Ik kwam een vrouw tegen van J. Bendien’; over ‘Potlood’ van Gerrit Achterberg. 9: 37-43. Cf. Otterloo.
DOMSELAAR, K. VAN, Een misleidend manifest. 7: 43-46.
ENT, H. VAN DER, Vocalise bij Achterberg. 9: 32-36.
FENS, K.
-`Hetzelfde woordgebruik en handgebaar’. 6: 25-30.
-Optellen en aftrekken. 1: 25-27.
FOKKEMA, R.L.K.
-`Blauwzuur’ als editorisch probleem. 7: 12-25.
-De gelegenheid maakt de dichter; over `Dodenherdenking’ van Gerrit Achterberg. 6: 36-44.
-Het ene woord het andere proberend; over de kladjes van Gerrit Achterberg. 18: 1-20.
-Historisch-kritische uitgave van Achterberg. 4: 49-50.
-Van bloem naar woord. 1: 22-24.
-Zie ook: G. Achterberg, `En zie ik je nog eens in Doorn?’ ; Misschien is ’t me mogelijk hem te schrijven? ; `Wij zien elkander zéker eens’ .
FOKKEMA, R.L.K., EN F.R.W. STOLK, Transcriptie van zes Hoonte-kladjes. 19: 37-49.
FRERIKS, K., Inktzwart lover loopt over grijze paden; Friedrich Hölderlin en Gerrit Achterberg. 16: 1-12.
GIER, J. DE
-Ons in u voltrokken lot; veralgemening in de poëzie van Achterberg. 24: 31-45.
-Over en vóór de Jabbok. 17: 45-56.
-Piëtistische invloed op Achterberg. 3: 39-49.
GOVERS, A.J., Asylgedichten, waarom een uitzondering? 7: 37-42.
HEESTERMANS, H., Lexicografie en poëzie; is Achterberg een lexicografisch dichter? 24: 1-8.
HEYNDERS, O.
-Het Achterbergboek van Paul Rodenko. 25: 1-13.
-Poeticale discontinuïteit bij Achterberg; ernst en satire in de cyclus `Terreur’.19: 1-12.
-Spoorzoeken in de poëzie van Achterberg. 21: 1-15.
HONDERS, A.C.
-De vlucht van arenden. 14: 45-46.
-Moord en droom. 23: 41-44. Cf. De Jong .
JANSEN, L., Over Hidden weddings; zestig gedichten van Achterberg in het Engels vertaald [recensie van: M. O’Loughlin, Hidden weddings]. 13: 47-53.
JANSSENS, M., Gerrit Otterloo, Het Achterberg-sonnet [recensie]. 3: 53-55.
JELLEMA, C.O., En nochtans moet het woord bestaan. 14: 1-11.
JONG, M.J.G. DE, Een omgekeerde droom. 22: 1-15. Cf. Honders .
KAMPHUIS, G., Enkele herinneringen aan Gerrit Achterberg. 2: 1-11.
KANNEMEYWER, J.C., Twee `musiek’-gedigte van Gerrit Achterberg. 14: 29-35.
KOELEWIJN, M., Over `Atoombom’. 23: 45-46. Cf. Van der Vleuten .
KORSTEN-BURGEMEISTER, E., Van en over Achterberg. 16: 53-54; 17: 61; 18: 57; 19: 53; 20: 58; 22: 55; 23: 47; 24: 57; 25: 73.
KRANENDONK, A., Dichter bij de werkster. 9: 44-46. Cf. Nijhof , Stolk .
KROL, G., Gerrit Achterberg en het onmogelijke. 6: 1-11.
KROON, D.
-De stad van Achterberg. 14: 12-22.
-Hoornik, Achterberg, de dood. 11: 21-27.
KUILE-LANGELAAN, C. TER, M.M.V. W.M. VISSER, Een reis is als je terug bent maar een zucht. 23: 31-40.
KUSTERS, W.
-Met mij in het moeras. 11: 28-32. Cf. Zickhardt .
-Tweeërlei eeuwigheid. 12: 1-10.
LAMMENS, G.N.
-Code. 15: 57.
-Filosofische aspecten van het werk van Gerrit Achterberg. 2: 32-45.
LECQ, P. VAN DER, zie: Achterberg, `En zie ik je nog eens in Doorn?’ .
LEEFLANG, E., Achterberg in het voortgezet onderwijs. 18: 21-28.
LOUGHLIN, M. O’, Dream fate. 14 36. Cf. Boyce .
LUBBERS, J., zie: Achterberg, Misschien is ’t me mogelijk hem te schrijven? .
LUCAS, E.P.A.
-Aanrecht, kraan, servies; `Ode’ van Gerrit Achterberg, de moderne poëzie, en de radio van 9 februari 1940. 22: 41-54.
-Achterberg en zijn uitgevers [recensie van: G. Achterberg, Briefwisseling met zijn uitgevers]. 16: 49-52.
-De gaten van het jaar; over `November’ van Gerrit Achterberg. 12: 11-18.
-Over A. Middeldorp, De wereld van Gerrit Achterberg [recensie]. 7: 61-64.
-Rijm- en rechtsdwang; bij Achterbergs `H.v.B.’. 7: 29-36.
-Zie ook: G. Achterberg, `Wij zien elkander zéker eens’ .
MARRES, R., Had Gerrit Achterberg een Oedipuscomplex? 23: 14-20.
MELLE, A.G. VAN
-But this land has no end; Canadese vertalingen van Achterberg [recensie van: P. Boyce, But this land has no end]. 16: 44-48.
MEDEDELINGEN
1: 1; 2: 56; 4: 45-48, 51-53; 5: 31, 56-57; 7: 1-2, 65-66; 8: 46; 9: 53; 10: 55;
13: 54; 14: 49-50; 15: 57-60; 17: 62-63; 18: 58; 19: 55; 20: 59-61; 21: 52; 23: 48-50; 25: 68-72.
MIDDELDORP, A.
-Achterberg en close reading. 21: 27-37.
-De collectie-Stakenburg. 17: 1-14.
-De dichter achter de berg. 7: 51-60.
-De vrouw uit het bergmassief; over de reis van Hoornik en Achterberg naar de Franse Alpen. 11: 33-41.
-Het eeuwig avontuur. 22: 37-40.
-Neologismen bij Achterberg. 25: 45-55.
-Noodtrappen naar het morgenlicht; over `Ballade van de tijd’. 5: 1-12.
-Om u is het aan elke plaats begonnen; over Gerrit Achterberg in Leusden. 23: 21-30.
-Op weg om u te vinden; over de straatnaamsonnetten in de Ode aan den Haag. 10: 26-35.
-Over `Blauwzuur’ gesproken… 7: 26.
-Straalpunt en wachter; ter nagedachtenis aan Cathrien Achterberg-van Baak. 15: 1-9.
-’t Woord heeft het eerste en het laatste woord. 1: 18-21.
MOOR, W.A.M. DE, Eeuwig staat ergens een vrouw te wachten; over de Achterberg-biografie van Wim Hazeu [recensie]. 13: 1-18.
MOURITS, B., Een ansichtkaart uit de Achterhoek; het paradijs in Hoonte. 19: 13-19.
NIJHOF, J., Het lot van de werkster. 5: 47-55. Cf. Kranendonk , Stolk .
OTTERLOO, G.
-En toen zij voorbij was kende ik lichaam en ziel; nogmaals over `Potlood’. 10: 49-54. Cf. Van Doeselaar en Paris .
-Iconen in het Achterberg-sonnet. 3: 1-22.
PARIS, L., zie: Van Doeselaar en Paris .
PEET, E.
-De Achterberg-conferentie te Driebergen, 1981. 1: 56-63.
-Een Rooms-katholieke visie op Gerrit Achterberg. 6: 59-66.
-Een wolk van steeds weer weten. 2: 27-31.
-Leven en werk van Achterberg. 12: 46-49.
-Sintels; een onderzoek van motieven. 1: 2-15.
PEPERKAMP, B.
-Er mag geen nagel tussen kunnen; een aantekening over coherentie. 16: 25-34.
-Ik moet een nieuwe vrouw hebben; over Gerrit Achterberg: Briefwisseling met Ed. Hoornik [recensie]. 18: 51-56.
-Bij Achterberg op tafel kijken: over een fysische notitie uit zijn literaire nalatenschap. 25: 14-29.
PIERE, J. DE, Van Kandinsky naar Achterberg: het `duizendjarig rijk des punts’. 2: 46-50.
PORTEGIES ZWART, F., Autodroom achter de bergen. 11: 60.
REIJMERINK, J.
-Achterberg en Descartes. 16: 35-38.
-Achterberg en Spinoza. 12: 50-58.
RUITENBERG-DE WIT, A.F.
-Onder het oppervlak; over `Ballade van de tijd’. 5: 13-18.
-[Recensie van: J. van de Sande,] Onsterfelijk behang en andere essays. 4: 43-44.
SAMAMA, L., Over de verhouding tussen muziek en poëzie. 19: 31-36.
SANDE, J. VAN DE
-Mozart door Achterberg vertolkt. 19: 50-52.
-`Reizen verenigt’. 6: 12-23.
-Zonder enig agens; bij twee sonnetten van Gerrit Achterberg. 22: 26-30.
SCHAALMA, A., Voorbij de laatste stad. 25: 56-68.
SCHAAP, H.J., Elke dag is een Dies irae; over de ruimte in `Ballade van de tijd’. 5: 19-24.
SCHOUTEN, R.
-Achterberg, alchemist en amanuensis. 4: 23-30. Cf. Backhuys .
-Achterbergs kijk op Vestdijk. 9: 2-4.
STOLK, F.R.W.
-Aanvullingen op de lijst van werken van en over Achterberg in Achterbergkroniek 12. 14: 47-48.
-Achterbergs densiteit. 14: 23-28.
-Ad fontes; over enkele ontstaansvarianten van `Beau lieu’. 10: 1-10.
-Deconstructie van Achterberg [recensie van: O. Heynders, De verbeelding van betekenis]. 20: 47-57.
-Dichter en werkster. 10: 40-48. Cf. Kranendonk , Nijhof .
-Een stoet van beelden zag ik langs mij gaan [recensie van: W. Kassies, En Alexander is een schim in mij]. 16: 39-43.
-Een vrouw als vonk der verzen; bedenkingen bij Achterbergs poetica. 21: 16-26.
-Fanerogamen. 17: 31-44.
-Hartstocht en rede. 19: 20-25.
-Ida Gerhardt en Gerrit Achterberg. 24: 23-30.
-Middeldorp op avontuur met Achterberg [recensie van: A. Middeldorp, Het avontuur van Achterberg]. 15: 53-56.
-Sneeuwt het? Ja het sneeuwt. 23: 1-13.
-Over brieven [recensie van: G. Achterberg, Briefwisseling met Gerrit Kamphuis]. 12 59-61.
-Veranderde gedichten; naar aanleiding van de tiende druk van Achterbergs Verzamelde gedichten. 15: 42-47.
-Woorden gloeiend’ aaneengesmeed. 6: 45-51.
-Zie ook: Fokkema en Stolk
STOLK, F.R.W., EN B. VELDSTRA, Lijst van werken van en over Achterberg verschenen in boeken en tijdschriften (m.u.v. de Achterbergkroniek) sinds 1983. 12: 62-65.
STRATEN, H. VAN, Secretaris van Achterberg. 7: 3-9.
TOORN, W. VAN, De fascinatie van de taal. 4: 31-34.
VELDSTRA, B.
-De wereld ruist. De hemel suist. 11: 42-51.
-In pyama of in kamerjas; over de ontstaansgeschiedenis van de Ballade van de gasfitter. 8: 47-63.
-Meer dan een moeder; enkele aantekeningen bij `Moeder I’. 4: 35-39.
-Wij gaan er samen voor een uur vandoor. 10: 18-25.
-Zie ook: Stolk en Veldstra .
VERMEULEN, H.
-De tijd ingelijfd; Achterberg versus Slauerhoff 18: 41-50.
-Wetenschap aan het woord; over `Anti-materie’. 17: 15-30.
VERMEULEN, J.
-Achterberg en de muziek; een herwaardering. 2: 51-55.
-Achterberg en het toeval. 4: 15-21.
-Bouwstoffen voor een biografie. 4: 40-42.
-Iconografie. 1: 16; 2: 16; 3: 32; 5: 32; 6: 52.
VERMEULEN, K., Existentie. 9: 29-31.
VISSER, W.M.
-Ad fundum. 13: 41-46.
-De jachttijd is gesloten; over een mogelijke verschuiving in Achterbergs thematiek, af te leiden uit Spel van de wilde jacht en
Vergeetboek. 16: 13-22.
-Het bouwsel komt geen klinknagel tekort; over de sonnetten van Achterberg en Hoornik. 11: 52-59.
-het glas trekt een cirkel om de wijn in zichzelf. 3: 23-31.
-Pouderooyen is P. de Rooyen, en niet Achterberg. 1: 46-55. Cf. Zickhardt
-Sint Sebastiaan voorbij; terug naar Genesis. 12: 34-40.
-Symbolen worden tot cymbalen in de ure des doods. 5: 25-30.
-Vlak voor de ramen staat het boomtheater. 19: 26-30.
-Wat niet goed is… 7: 47-50.
-Wij kennen hem zo goed. 1: 64.
-Zie ook: Ter Kuile-Langelaan m.m.v. Visser .
VLEUTEN, J. VAN DER
-Achterberg concreet; Zickhardt als kabbalist [recensie van: K. Zickhardt, Achterberg concreet]. 15: 48-52. Cf. Zickhardt.
-Hoe lees ik `Atoombom’ van Achterberg? 22: 31-36. Cf. Koelewijn .
-Zie ook: G. Achterberg, `En zie ik je nog eens in Doorn?’ .
VROMAN, L., Tineke, ik en het eiland der ziel. 16: 23-24.
VOETEN, B., Over `Blauwzuur’ gesproken… 7: 27-28.
ZICKHARDT, K.
-Brakman schrijft Pouderooyen leeft Achterberg. 1: 41-45. Cf. Visser .
-Iets over nut, kracht en doem der getallen bij Achterberg. 24: 46-56.
-Joost van der Vleuten als grootinquisiteur. 17: 57-60. Cf. Van der Vleuten .
-Kortsluitingen. 12: 41-45. Cf. Kusters .
-Struikelen over een voegwoord. 9: 47-52.
-Trouwen en getrouwd-zijn bij Achterberg. 21: 38-47.
ZIEL, C.N. VAN DER, Symbolen worden tot cymbalen in de ure des doods; over Gerrit Achterbergs weg tot een verzoende werkelijkheid. 14: 38-44.
ZOETEN, C. DE, In de Achterhoek; een herlezing van `Hoonte’. 21: 48-51.
ZONNEVELD, J.I.S. VAN, Geologie bij Achterberg. 24: 9-22.
ZUIDERENT, A., ‘De hoge geheimen van Gerrit’ en andere dichtregels met betrekking tot Achterberg. 20: 28-46.
INDEX
van de gedichten besproken in de Achterbergkroniek
In deze index alleen gedichten en bundels opgenomen die daadwerkelijk besproken worden en naar vertalingen, niet de gedichten die aangehaald worden in thematisch opgezette artikelen of anderszins louter als illustratie dienen. De titels zijn alfabetisch geordend zoals in het register van Verzamelde gedichten en voorzien van het paginanummer; daarna volgen de achternaam van de auteur van de bijdrage en een verkorte titel, alsmede de vindplaats in de Achterbergkroniek (kronieknummer: paginanummers).
Adam (648): Bolhuis, De dichter van het vers, dat niet bedierf. 18: 29-40.
Mourits, Een ansichtkaart uit de Achterhoek. 19: 13-19.
Afreis (639): Mourits, Een ansichtkaart uit de Achterhoek. 19: 13-19.
Anti-materie (996): Vermeulen, Wetenschap aan het woord. 17: 15-30.
Aquarium (944): Visser, Sint Sebastiaan voorbij. 12: 34-40.
Arenden (567): Honders, De vlucht van arenden. 14: 45-46.
Atoombom (683): Koelewijn, Over `Atoombom’. 23: 45-46.
Van der Vleuten, Hoe lees ik `Atoombom’ van Achterberg? 22: 31-36
Autodroom (850-862): Veldstra, De wereld ruist. 11: 42-51.
Ballade van de gasfitter (834-847): Veldstra, In pyama of in kamerjas. 8: 47-63.
Ballade van de tijd (960-963): Middeldorp, Noodtrappen naar het morgenlicht. 5: 1-12.
Ruitenberg-de Wit, Onder het oppervlak. 5: 13-18.
Schaap, Elke dag is een Dies irae. 5: 19-24.
Zickhardt, Struikelen over een voegwoord. 9: 47-52.
Beau lieu (866): Stolk, Ad fontes. 10: 1-10.
Blauwzuur (966-992): Fokkema, `Blauwzuur’ als editorisch probleem. 7: 12-25.
Govers, Asylgedichten, waarom een uitzondering? 7: 37-42.
Middeldorp, Over `Blauwzuur’ gesproken… 7: 26.
Visser, Wat niet goed is… 7: 47-50.
Voeten, Over `Blauwzuur’ gesproken… 7: 27-28.
Bolero van Ravel (128): Kannemeyer, Twee `musiek’-gedigte. 14: 29-35.
Code (604): Lammens, Code [Franse vertaling]. 15: 57.
Cogito ergo sum (630): Reijmerink, Achterberg en Descartes. 16: 35-38.
Comptabiliteit (923): Berkhemer, Comptabiliteit en kristal. 5: 33-38.
Fens, Optellen en aftrekken. 1: 25-27.
Cumuli (804): Peet, een wolk van steeds weer weten. 2: 27-31
De verdronkenen (84): Dekker, Bij een prent van Steinlen. 2: 12-15.
Densiteit (401): Stolk, Achterbergs densiteit. 14: 23-28.
Dichtkunst (651): Peperkamp, Er mag geen nagel tussen kunnen. 16: 25-31.
Dodenherdenking (947): Fokkema, De gelegenheid maakt de dichter. 6: 36-44.
Doornroosje (610): Middeldorp, Het eeuwig avontuur. 22: 37-40.
Droomballade (41): Honders, Moord en droom. 23: 41-44.
De Jong, Een omgekeerde droom. 22: 1-15.
Droomlot (782): Boyce, Dream destiny. 14: 37.
O’Loughlin, Dream fate. 14: 36.
Dwingelo (879): Van Buuren, Symbolen bij Achterberg. 15: 16-41.
Eine kleine Nachtmusik (76): Kannemeyer, Twee `musiek’-gedigte. 14: 29-35.
Van de Sande, Mozart door Achterberg vertolkt. 19: 50-52.
Embryo (575): Blokhuis, [Linoleumsnede]. 9: 45.
Ets (957): Van Buuren, De omweg van Achterberg. 6: 53-58.
Existentie(546-575): Vermeulen, Existentie. 9: 29-31.
Flash-back (934): Van de Sande, Zonder enig agens. 22: 26-30.
Grafschrift (247): Bolhuis, De dichter van het vers, dat niet bedierf. 18: 29-40
Groeten uit Neede (705): Fokkema en Stolk, Transcriptie van zes Hoonte-kladjes. 19: 37-49.
Hoonte (636-708): Visser, Vlak voor de ramen staat het boomtheater. 19: 26-30.
Hoonte (636): De Zoeten, In de Achterhoek. 21: 48-51.
H.v.B. (982): Lucas, Rijm- en rechtsdwang. 7: 29-36.
Henri Rousseau (129): Breunesse, Over Gerrit Achterberg, `Henri Rousseau’. 22: 20-25.
Hoornik (707): Fokkema en Stolk, Transcriptie van zes Hoonte-kladjes. 19: 37-49.
Jean Giono (703): Fokkema en Stolk, Transcriptie van zes Hoonte-kladjes. 19: 37-49.
Kandinsky I-III (394-396): De Piere, Van Kandinsky naar Achterberg. 2: 46-50.
Kindergraf (708): Fokkema en Stolk, Transcriptie van zes Hoonte-kladjes. 19 37-49.
Komaf (952): Fens, `Hetzelfde woordgebruik en handgebaar’. 6: 25-30.
Lasser (404): Stolk, Woorden gloeiend’ aaneengesmeed. 6: 45-51.
Leliën (702): Fokkema en Stolk, Transcriptie van zes Hoonte-kladjes. 19: 37-49.
Mourits, Een ansichtkaart uit de Achterhoek. 19: 13-19.
Lucifer (941): Van Deel, Een wrak van plastic. 5: 43-46.
Makelaar (888): Stolk, Fanerogamen. 17: 31-44
Mania religiosa (931): Fens, `Hetzelfde woordgebruik en handgebaar. 6: 25-30.
Manifest (976): Van Domselaar, Een misleidend manifest. 7: 43-46.
Memorandum (960): Zickhardt, Struikelen over een voegwoord. 9: 47-52.
Microben (512), Microben (variant) (513): Brouwer, Varianten van `Microben’. 6: 31-35.
Moeder I (248): Veldstra, Meer dan een moeder. 4: 35-39.
Nevelheim (758): Van de Sande, Zonder enig agens. 22: 26-30.
November (942): Lucas, De gaten van het jaar. 12: 11-18.
Ode (146): Lucas, Aanrecht, kraan, servies. 22: 41-54.
Ode aan Den Haag
– 818-832: Damman, De wedergeboorte van de stad. 10: 36-39
– 818-822: Veldstra, Wij gaan er samen voor een uur vandoor. 10: 18-25.
– 818, 828, 830, 832: Middeldorp, Op weg om u te vinden. 10: 26-35.
Over de Jabbok (245): De Gier, Over en vóór de Jabbok. 17: 45-56.
Potlood (452): Van Doeselaar en Paris, Ik kwam een vrouw tegen van J. Bendien. 9: 37-43.
Otterloo, En toen zij voorbij was kende ik lichaam en ziel. 10: 49-54.
Reiziger `doet’ Golgotha (141): Berkelmans, Achterberg `doet’ Golgotha. 1: 28-40, 2: 17-26.
Schaatsenrijder (477): Van Deel, Achterbergs schaatsenrijder. 3: 33-38.
Sexoïde (786): Bolhuis, De dichter van het vers, dat niet bedierf. 18: 29-40.
Sintels (356-364): Peet, Sintels. 1: 2-15.
Sneeuw (641): Stolk, Sneeuwt het? 23: 1-13.
Spellbound (730): Dekker, Spellbound: gedicht en film. 20: 1-11.
Spel van de wilde jacht (866-919): Middeldorp, De dichter achter de berg. 7: 51-60.
Visser, De jachttijd is gesloten. 16: 13-22.
Zickhardt: Iets over nut, kracht en doem der getallen. 24: 46-56.
Spinoza (487): Reijmerink, Achterberg en Spinoza. 12: 50-58.
Terreur (661): Heynders, Poeticale discontinuïteit bij Achterberg. 19: 1-12.
Thebe (258-259): Middeldorp, Achterberg en close reading. 21: 27-37.
Verdemen (706): Fokkema en Stolk, Transcriptie van zes Hoonte-kladjes. 19: 37-49.
Vergeetboek 922-963): Visser, De jachttijd is gesloten. 16: 13-22.
Vestdijk I-II (688-689): Backhuys, Nogmaals het Danaïdenvat. 10: 11-17.
Schouten, Achterbergs kijk op Vestdijk. 9: 2-4.
4e dimensie I-V (519-522): Visser, het glas trekt een cirkel om de wijn in zichzelf. 3:23-31.
Vrouw (331): Heynders, Spoorzoeken in de poëzie van Achterberg. 21: 1-15.
Wandeling (356): Kusters, Met mij in het moeras. 11: 28-32.
Zickhardt, Kortsluitingen. 12: 41-45.
Watermolen (645): Stolk, Hartstocht en rede. 19: 20-25.
Watertoren (646): Stolk, Hartstocht en rede. 19: 20-25.
Waterval (644): Stolk, Hartstocht en rede. 19: 20-25.
Werkster (658): Kranendonk, Dichter bij de werkster. 9: 44-46.
Nijhof, Het lot van de werkster. 5: 47-55.
Stolk, Dichter en werkster. 10: 40-48.
Visser, Ad fundum. 13: 41-46.