Arjan Peters

In de politiek heeft de ziekte die authenticiteit heet al verwoestend toegeslagen. Talkshows en peilingen worden er door gedomineerd. Wie iets voorstelt moet, om de gunst van het publiek niet te verspelen, authentiek zijn. Daarmee wordt bedoeld: authentiek overkomen. En daarin kunnen spindoctors en mediatrainers onderricht geven. Waarmee het om geregisseerde authenticiteit gaat, zoals denker en dichter Maarten Doorman vorige week in Het Vervolg verzuchtte, en dat is niet authentiek meer.

Het woord is zodanig misbruikt, dat filosofen het ook niet meer weten. ‘Authenticiteit is nep’, was de kop boven het interview met Doorman en dat klonk eerder als een uiting van wanhoop dan als een ferme conclusie waarmee we verder kunnen. Want nep wás al nep, en als authenticiteit dat nu óók al is, dan wordt het verdomd lastig om nog onderscheid te maken.

Authentiek is iemand die niet is aangetast door omgang met de media. Ik vond een prachtig specimen in een boekje dat vorige week verscheen, een halve eeuw na zijn dood. Edwin Lucas van het Genootschap Gerrit Achterberg heeft in de loop der jaren acht interviews gemaakt met mensen die de grote dichter (1905-1962) nog hebben gekend, en ze gebundeld in Gestalten tegenover Achterberg (Gebr. De Wal; € 20,-).

Niemand kon Achterberg nabij komen. Zelfs Simon Vinkenoog kreeg de dichter niet aan de praat. Op 3 oktober 1950 haalde Vinkenoog hem af van het Gare du Nord in Parijs, waarna een logeerpartij begon. ‘Ik ben niks wijzer over hem geworden. Absoluut geen stéék wijzer. Hij had een soort Berlijnse Muur om zich heen.’

Een jaar later kwam Harry Mulisch (wiens roman archibald strohalm met een Achterberg-citaat begint, en die een bewonderaar was) de dichter opzoeken in het Gelderse buurtschap Hoonte. Het werd een mislukking. Mulisch: ‘Hij was zo afwezig, dat een echt gesprek niet mogelijk was.’ Rien van Holland, die als kunstacademiestudent in 1950 bij Achterberg logeerde, merkte eveneens dat hij volledig in zichzelf gekeerd was. ‘Hij zei nauwelijks iets.’ Het avondeten bij Gerrit en zijn vrouw Cathrien bestond uit boontjes, worteltjes en een gehaktballetje, het ontbijt uit boterhammen met gestampte muisjes. Maak daar maar eens poëzie van.

Stel je voor dat deze man was aangeraden om op Facebook te gaan, om zich met iedereen te verbinden. Of dat hij een bestelling had gedaan op bol.com, en dan een dag later een paar aanraders van de firma gemaild had gekregen. ‘Ze zitten achter me aan’, zou hij hebben gedacht, een angst die wij al verleerd zijn, wat angstig genoeg is. Of stel dat zijn uitgever hem een mediatraining had aangedaan. Of dat hij in een talkshow te gast was geweest. Na twee minuten was hij afgeserveerd.

Gerrit Achterberg, een hermetisch mens die zijn presentie reserveerde voor zijn poëzie, en buiten zijn duizend gedichten niemand iets te vertellen had, trad in 1946 op in boekhandel Balkema in Amsterdam. Stijf van de zenuwen, strak van de pillen. De vorig jaar overleden arts en schrijver Hans Keilson bevond zich onder het gehoor. Manisch en hamerend las Achterberg enkele gedichten voor, achter elkaar door, zonder onderbreking. Niemand zou het meer vergeten.

Tijdens een wandeling met Guus Sötemann zei hij ineens: ‘Een woord als liepend, zou dat eigenlijk kunnen?’ Achterberg was authentiek autistisch.