Sonnet X uit de Ballade van de Gasfitter

De nadagen van het Achterbergsymposium.. ik heb nog niet alles en iedereen verslagen, maar dat komt nog.. (Gerhard te Winkel, lest best). . Thomas van der Veer, een trouwe donateur, had via zijn dochter laten weten dat hij dodelijk ziek was en er niet meer bij kon zijn. ‘We zullen bij u stilstaan en hebt u nog een lievelingsgedicht dat we voor u kunnen voordragen?” Hij koos de Ballade van de Gasfitter. Die hele bundel las Tine Ruysschaert uit Vlaanderland bijzonder treffend voor.. Ik laat slechts het gedicht volgen waarvan Ida Gerhardt aan Ad ten Bosch schreef…
Voordat ik je vrijdagmiddag bel, moet mij iets van het hart. De ballade van de gasfitter behoort tot het mooiste wat ik ken, en het tiende sonnet daarin, met de vervaarlijke tweede strofe acht ik het hoogtepunt..

X

Kamer aan kamer gaan de deuren open.
Heren van alle natie, tong en ras
roepen in koor, of ‘k een verschijning was:
je hoeft ons hier geen smoesjes te verkopen.

Ben ik daarvoor onder de grond gekropen?
Bij het afdalen in de put van glas
staat aan mijn voet een zak met vuile was.
Hoor hoe ze boven door elkander lopen.

In de omgeving hang ik nog wat rond.
Het werd intussen middag zie ik wel.
Scholen gaan uit. Het spitsuur is gekomen.
De kinderen, door moeders meegenomen,
vertellen. Fietsen bellen. Auto’s snel-
len langs mij heen, of ik daar jaren stond.